Beweegvriendelijke buitenruimte vraagt om ontwerp én programmering

Leestijd: 4 minuten

Beweegvriendelijke buitenruimte vraagt meer dan een goed ontwerp. Alleen als inrichting, programmering en beheer in balans zijn, komen mensen echt in beweging. Dat benadrukten sprekers van Sportkracht12 en Jantje Beton op de Vakbeurs Openbare Ruimte. ‘In een wadi kun je ook spelen.’ 

‘De openbare ruimte is de grootste sport- en beweegaccommodatie van Nederland’, stelt Nout van Herpen van sportorganisatie Sportservice Noord-Brabant, onderdeel van Sportkracht12. Dat is een landelijk loket voor 12 provinciale sportorganisaties. 

Maar om mensen daadwerkelijk aan het bewegen te krijgen, is méér nodig dan alleen fysieke voorzieningen. Kleine ingrepen zoals gekleurde stoeptegels of de woorden ‘start en finish’ op straat kunnen al uitnodigen tot sport en spel, maar voor een bredere aanpak is samenwerking tussen het fysieke en sociale domein noodzakelijk.  

Volgens Van Herpen is het essentieel om ontwerp (hardware), programmering (software) en organisatie (orgware) integraal te benaderen. Dit is gebaseerd op het Beweegvriendelijke Omgevings Model (BVO).

Geïnteresseerd in de openbare ruimte? Meld je hier aan voor het Openbare Ruimte Congres op 2 oktober in Dordrecht.

Gemeenten splitsen deze onderdelen volgens hem vaak nog te veel op. ‘Een plek kan volgens ontwerpers beweegvriendelijk worden ingericht, zelfs samen met eindgebruikers, maar de partijen die mensen daadwerkelijk aan het bewegen (proberen te) krijgen, ontbreken vaak.’ 

Dit kan leiden tot investeringen in openbare ruimte die minder beweging en buitenspelen stimuleert dan aan de voorkant gehoopt. 

In Nederland beweegt volgens het RIVM 56 procent (2023) van alle Nederlanders te weinig volgens de Beweegrichtlijnen van de Gezondheidsraad.?Als tien procent van Nederlanders net zoveel blijft bewegen, maar dit meer verspreid doet over de week, dan neemt dit af naar 44 procent. 

‘Hoe minder goed de ruimte is ingericht op bewegen, hoe harder je moet leunen op software en orgware’ 

Beweging begint bij beleid 

De hardware – van speelplekken tot routes en groene ruimte – moet functioneel zijn, maar krijgt pas betekenis met de juiste software: activiteiten, begeleiding en communicatie. Die moeten aansluiten op de gebruikers van een plek.  

Orgware draait om zaken als onderhoud, beleid en eigenaarschap. ‘Hoe minder goed de ruimte is ingericht op bewegen, hoe harder je moet leunen op software en orgware’, aldus Van Herpen. 

Inspirerend voorbeeld van hoe het anders kan, ligt volgens hem in de gemeente Heusden. Hier worden aanbestedingen voor groene, beweegvriendelijke openbare ruimte inmiddels gecombineerd, zodat partijen integraal moeten inschrijven.  

Dit waarborgt dat binnen deze coalities nadrukkelijk aandacht is voor beide thema’s. Ontwerpbureaus zoals Speelplan en Kracht werken al actief met het BVO-model, weet hij. 

Van stoeptegel tot speelwijk 

Marlies Bouwman van het goede doel Jantje Beton pleit eveneens voor een samenhangende benadering. ‘Elke dag buitenspelen zou vanzelfsprekend moeten zijn voor elk kind’, herhaalt zij het motto van Jantje Beton.  

Toch blijkt uit onderzoek dat 416.000 kinderen tussen 6 en 12 jaar nooit buiten spelen. Speelruimte is dus niet vanzelfsprekend, en moet actief worden gecreëerd én onderhouden. 

Jantje Beton werkt aan projecten zoals Gezonde Buurten en Speeltuin van de Toekomst. Daarbij worden kinderen actief betrokken bij de inrichting van hun eigen speelomgeving. 

‘Juist met de hulp van programmering van sport en spel zorgt ervoor dat je kan voldoen aan zo’n vuistregel zonder enkel beweegpleinen aan te leggen waar je alleen kan sporten.’  

Bouwman is het met Van Herpen eens dat bewegen nog meer op de agenda van ambtenaren en ontwerpers mag komen. Over het financieringsvraagstuk zegt zij: ‘Het is belangrijker dat ambtenaren die werken aan beweeg- en speelruimte meeprofiteren van groenbudgetten voor dan andersom.  

Wie vergroenings- en bewegingsruimte stapelt, ontdekt vaak dat er binnen gemeenten tóch meer geld beschikbaar is.’ 

Oproep aan ontwerpers en gemeenten 

Beide sessies maken duidelijk dat ontwerpers, gemeenten en maatschappelijke partijen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor beweegvriendelijke buitenruimte. Dat vraagt om andere keuzes aan de tekentafel én bij de uitvoering.  

Daarbij kan worden gedacht aan het combineren van ruimte voor klimaatadaptatie met speelruimte, zoals een wadi met stapstenen op de bodem.?Bouwman noemt daarbij dat belangrijk is dat openbare ruimte voor beweging idealiter ook inspeelt op meerdere doelgroepen. ‘Kinderen spelen langer buiten als ouders bij een speelplaats ook iets te doen hebben.’ 

Van Herpen ziet ook kansen voor mobiliteit. Hij vindt dat veel ruimte voor de auto naar de randen van een wijk verplaatst kan worden om ruimte vrij te spelen voor beweging.  

Ook mag er ambitieuzer gekeken worden naar hoe straten worden ingedeeld. Zo lopen volgens klassiek ontwerp nu aan weerskanten van een autostraat een fiets en wandelpad, maar dat kan anders.  

‘Als je een stoep aan één kant van de straat in breedte verdubbeld, dan hebben kinderen veel meer potentiële speelruimte.’ Volgens hem moeten gemeenten in veel meer gevallen af van het zoeken naar beweegruimte van postzegelformaat.  

Vuistregel 

Het RIVM is volgens Van Herpen bezig met een vuistregel die moet helpen om in elke wijk in Nederland voldoende beweegruimte vrij te spelen, bijvoorbeeld met een minimaal percentage van de openbare ruimte. 

Zowel Sportkracht12 als Jantje Beton benadrukken het belang van samenwerking met lokale partijen en bewoners. Pas als er inzicht is in de gebruikers van een plek, kan programmering echt effectief zijn.  

‘Juist met de hulp van programmering van sport en spel zorgt ervoor dat je kan voldoen aan zo’n vuistregel zonder enkel beweegpleinen aan te leggen waar je alleen kan sporten.’ 

‘We moeten af van de klassieke aanpak waarin spelen en bewegen een losse invuloefening zijn’, zegt Van Herpen.  

‘Ontwerpers zeggen zelf: onze focus ligt op vergroenen, met beweegvriendelijke ontwerpen zijn we een stuk minder bezig. Maar het helpt al als we in de wijk beginnen, kijken wie daar zijn, en daar samen met hen een aanbod ontwikkelen.’