‘Kwaliteit mag niet missen in landelijke groennorm’

Foto: CreativeNature_NL/iStock
Leestijd: 4 minuten

Een landelijke groennorm hoort vergroening niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief vast te leggen. Dat stelt Joeri Meliefste, expert Stedelijk Groen bij Sweco. Hij werkt aan een integrale groennorm voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug. ‘Je kan als gemeente nét niet voldoen aan een norm als de 3-30-300-regel, maar wel hoog scoren op gezondheid, biodiversiteit en klimaatadaptatie. Wat maakt minder goed?’ 

In de afwezigheid van een landelijke groennorm, voelen sommige gemeenten zich genoodzaakt om zelf groennormen op te stellen. Zoals de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de gemeente Oss. Die schakelden de hulp in van Joeri Meliefste en zijn collega Jasmijn Kooi van advies- en ingenieursbureau Sweco.  

In Utrechtse Heuvelrug staat het groene karakter onder druk, terwijl uitbreidingsmogelijkheden beperkt zijn. ‘Er komt steeds meer rood (red. bebouwing) bij. Een groennorm is volgens het bestuur nodig om die balans te behouden en bijvoorbeeld tegenover een parkeernorm te zetten.’ 

Sweco analyseerde eerder al tien bestaande groennormen, waarbij het bureau concludeerde dat nog onvoldoende gekeken wordt naar de kwaliteit van het gevraagde groen. Een goede groennorm is volgens Sweco integraal en stelt eisen op thema’s als gezondheid, biodiversiteit en klimaatadaptatie. 

‘In de aanpak voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug willen we breder kijken dan kwantiteit. Zo letten we op de kroonbedekking, maar ook op de verhouding tussen lage en middelhoge en hoge vegetatie’, aldus Meliefste.  

‘Juist die tussenlaag is cruciaal voor biodiversiteit en beleving’, zegt hij ‘Alleen bomen tellen niet. Ook alleen grasoppervlak draagt niet optimaal bij.’ 

Handreiking GIOS 

‘Groen is in onderhandelingen met projectontwikkelaars vaak het ondergeschoven kindje’, zegt Meliefste. ‘Een landelijke norm helpt, zodat ontwikkelaars niet telkens het wiel opnieuw hoeven uit te vinden. Ze willen zelf ook meer duidelijkheid.’  

Toch ontbreekt centrale sturing. Het Rijk wijst naar gemeenten. Minister Keijzer stelde recent nog: ‘Wij faciliteren, maar vergroenen is de taak van de gemeente.’ 

Meliefste ziet in de eerder gepubliceerde handreiking Groen in en rondom de Stad (GIOS) een goede eerste aanzet. ‘Daar zitten al kwalitatieve elementen in, maar een echte norm is het nog niet. De Rijksoverheid moet sturen op een gezonde openbare ruimte en kan in mijn opinie niet alles bij gemeenten neerleggen.’ 

Die sturing op de gezonde leefomgeving is niet alleen een kwestie van verantwoodelijkheden, benadrukt hij. ‘Er is ook al te weinig aandacht voor de invloed van groen op gezondheid in de fysieke ruimte. Bescherming is belangrijk, maar preventie verdient veel meer inzet.’ 

Meliefste vindt het dan ook opvallend dat het ministerie van VWS niet betrokken is geweest bij het schrijven van de handreiking GIOS. ‘Daar is niet aan gedacht. Dat vind ik toch tekenend voor hoe de Rijksoverheid bezig is met de baten van groen.’ 

Eén norm werkt niet overal 

Volgens Meliefste houdt een ideale groennorm rekening met gebiedstypologie en functies. ‘Je kunt niet één norm in de vorm van percentages of aantal vierkante meters opleggen aan een hele gemeente. In woonwijken aan de bosrand heb je andere mogelijkheden dan op een bedrijventerrein.’  

In een landelijke groennorm zou volgens Meliefste meer gewerkt moeten worden met deelgebieden op de schaalgrootte van een buurt of groter. Het aantal deelgebieden hangt af van het aantal functies en de grootte van een gemeente. 

‘In Oss werkten we met vijf of zes deelgebieden. In een grotere gemeente kunnen dat er veel meer zijn. Het hangt ook erg af van de bouwperiodes van wijken. Een goede groennorm biedt ook ruimte voor flexibiliteit.’ 

Kwaliteit belangrijker dan kwantiteit 

Ook als er met deelgebieden wordt gewerkt in een groennorm, kan het logisch zijn als een gemeente werkt met doelstellingen die gemeente breed gelden. De gemeente Eindhoven hanteert bijvoorbeeld als richtlijn een minimum van 8 vierkante meter openbaar groen per inwoner. Dit getal wordt gebruikt als sturingsinstrument bij nieuwe gebiedsontwikkelingen, herstructureringen en het monitoren van bestaand groen in de stad. 

Deze kwantitatieve norm biedt houvast, maar – zoals Joeri Meliefste ook benoemt – zegt (als een gemeente het hierbij zou laten) zo’n generiek getal op zichzelf staand weinig over de kwaliteit, type vegetatie (zoals bomen, gras of struiken), of de spreiding van het groen over verschillende buurten. 

Kwantitatieve normen zoals ‘8 vierkante meter per woning’ of het ‘3-3-300-principe’ bieden houvast, maar zijn te generiek, vindt Meliefste. ‘Zo’n getal helpt bij sturing, maar zegt niets over de kwaliteit. Gaat het om gras, struiken of bomen?’ 

Ook het afbakenen van openbaar en privégroen is lastig. ‘Veel groen zit in tuinen. Daar is nauwelijks grip op. Wat leg je vast, wat laat je los? Het blijft een ingewikkeld spel voor gemeenten. Juridisch afdwingen dat tuinen moeten vergroenen, is bijna niet te doen.’ 

Meer sturing en samenhang nodig 

Er zijn inmiddels meerdere initiatieven. Naast het GIOS-programma is door het normeninstituut bomen een landelijke bomennorm gelanceerd. Ook provincies spelen een steeds grotere rol. In de provincie Utrecht loopt de subsidieregeling Steden en Dorpen tot 2027, waarmee gemeenten subsidie krijgen als voor  vergroeningsprojecten die bijdragen aan gezondheid, klimaatadaptatie én biodiversiteit. 

Toch blijft centrale regie noodzakelijk, benadrukt Meliefste. ‘Het heeft geen zin als iedere gemeente het wiel opnieuw uitvindt. Zo ontstaat een wirwar aan regeltjes, in elke gemeente net weer anders. Dat maakt het werk van gebiedsontwikkelaars lastiger. Minister Keijzer wilde met het STOER-programma juist het aantal regels terugdringen.’ 

Om die reden blijft een landelijke groennorm volgens Meliefste onmisbaar.  ‘Alleen een handreiking is te vrijblijvend. Pas met een vastgestelde groennorm wordt groen echt serieus genomen in gebiedsontwikkeling en bij de (her)inrichting van de openbare ruimte. Gebiedsontwikkelaars geven nu zelf al aan: wij willen in elke gemeente weten waar we aan toe zijn.’