Ravijnjaar in zicht: ‘Omarm co-beheer openbare ruimte’

Leestijd: 6 minuten

Het nieuwe jaar is amper gestart, maar veel gemeenten kijken al met angst en zorgen naar het ‘ravijnjaar’ 2026. Die term verwijst naar de tijdelijke verhoging van het Gemeentefonds die in 2026 afloopt, met onvermijdelijke bezuinigingen tot gevolg. Hoe borg je als gemeente alsnog de kwaliteit van de openbare ruimte? En hoe zorg je dat transitieopgaven zoals vergroening en biodiversiteit doorgang vindenStedelijk Interieur maakte een ronde langs de velden.

Het artikel dat je hieronder leest is ingekort, de volledige versie staat in het vakblad Stedelijk Interieur. Bent u als ambtenaar actief in de openbare ruimte? Stedenbouwkundige of landschapsarchitect? Natuurlijk leest u dan Stedelijk Interieur!

‘In Zaanstad zitten we helaas al aan een ondergrens’, aldus wethouder Wessel Breunesse (Openbare Ruimte, Klimaatadaptatie). De openbare ruimte is volgens de hem ‘in principe al een zesje’. 

Hij vertelt hoe zijn gemeente met zorg uitkijkt naar het ravijnjaar in 2026, waarin de tijdelijke verhoging van het Gemeentefonds afloopt en de rijksbijdrage per inwoner aanzienlijk daalt. Met financiële tekorten voor gemeenten als gevolg.

Alle ruimte buiten het stadscentrum van Zaanstad wordt onderhouden op onderhoudsniveau C, gekenmerkt door onkruid, zwerfvuil en gebreken. In het centrum, het visitekaartje van elke stad, geldt nog niveau B, maar met de aanstaande voorjaarsnota wordt ook naar deze openbare ruimte gekeken voor versobering.

De wethouder benadrukt graag dat hij en het gehele college van B en W nagenoeg geen ruimte zien om geld weg te halen bij het beheer en het onderhoud van de publieke ruimte.

‘Onze handen zijn nu al min of meer gebonden. We willen niet onder die ondergrens’, vertelt hij. De wethouder ziet grofweg nog twee laatste uitwegen. Het stadscentrum terug naar C of de rest van Zaanstad naar niveau D. 

Bewoner Poelenburg: ‘Relatie met gemeente loopt schade op. Het voelt alsof we alles zonder hulp zelf moeten oplossen.’ Foto: Jesse Kiel

‘Heb je het over niveau D, dan is je openbare ruimte niet op orde, niet meer veilig en niet toegankelijk. Totaal onverantwoord. Onze gemeenteraad en inwoners tonen nu al weerstand. Ik hoor het ze zeggen: zou dit niet beter moeten en kunnen?’

In Zaanstad vrezen ze dat het ravijnjaar, los van het feit dat de teruggelopen rijksbijdrage de hele begroting raakt, de Zaanse openbare ruimte naar een niveau drukt waar ze met grote moeite ooit van terugkomen. 

‘De kosten voor de openbare ruimte lopen door extra bezuinigingen alleen maar extra op, doordat je straks veel achterstallig onderhoud moet repareren. Wil je ooit terug naar een hoger onderhoudsniveau, dan moet eerst de basis weer op orde zijn.’

VNG erkent zorgen

De gemeente Zaanstad is lang niet de enige gemeente die zorgen uit over het ravijnjaar en de impact daarvan op de publieke ruimte, het bindweefsel van de stad. Navraag bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) leert dat de zorgen over het beheer en onderhoud spelen bij gemeenten over het hele land.

Albert Vermuë, directeur Fysieke Leefomgeving bij de VNG, bevestigt dit. Hij hoort van kleine tot grote gemeenten zorgen over mogelijk noodzakelijke bezuinigingen in de fysieke leefomgeving, waar vaak al jaarlijks minder geld naartoe gaat.

Na de decentralisatie in 2015 en het onderbrengen van extra taken bij gemeenten is de dreiging van het ravijnjaar ontstaan. Omdat de begroting van gemeenten onvoldoende is meegestegen, worden bestaande activiteiten als het onderhouden van de openbare ruimte volgens Vermuë als het ware ‘als een koekoeksjong uit het nest gedrukt’. 

Het sociale domein kent volgens Vermuë een strakkere leveringsplicht en hardere normen. Vooral de investeringsruimte in het fysieke domein heeft daaronder te lijden. De kwaliteit van kademuren, (het verbeteren van) fiets- en groenvoorzieningen en het openbaar vervoer lijden daaronder.

‘Alle renovaties en reparaties die gemeenten zonder directe consequenties kunnen uitstellen, dreigen op de plank te blijven liggen. Of dat gebeurt al’, zegt Vermuë. Hij stelt dat er geen twijfel is dat veel transities en opgaven vertraging gaan oplopen. Dat komt neer op hogere kosten om hersteloperaties later versneld uit te voeren.

Hij vangt geluiden op dat een aantal gemeenten nu al aangeven niet te kunnen voldoen aan ambities die zij met het Rijk hebben afgesproken. Daar komt bovenop, vertellen zowel de VNG als Zaanstad, dat in veel gemeenten ook nog bodemdaling in het spel is, wat neerkomt op hogere vervangings- en ophogingskosten.

Stadsbehoud boven stadsverbetering

Hulp van gemeentelijke partners is nodig voor o.a. de vergroeningsopgave. Foto: Jesse Kiel

‘Er is al jaren structureel te weinig geld voor onderhoud’, aldus Jean-Paul Rocour, hoofd Stedelijk Beheer bij de gemeente Amsterdam. Ook in die stad geldt dat elke euro slim moet worden uitgegeven. 

Het onderhouden en beheren van de openbare ruimte is dus een verantwoordelijkheid waar gemeenten hun handen vol mee hebben. Maar het is niet populair om meer lasten naar burgers of anderen te verleggen, zegt Rocour hierover. Het wordt als een ‘gemeentelijke taak’ gezien.

Ook de andere gemeenten, en met hen de VNG, als Zaanstad, Eindhoven, Groningen en meer gemeenten geven desgevraagd aan weinig te zien in het extra belasten van inwoners en ondernemers. Hoewel er naast de gemeente veel andere baathouders zijn van een aantrekkelijke, groene en gezonde leefomgeving (lees: winkeliersverenigingen, zorgverzekeraars, bedrijven die werknemers willen aantrekken met een fijn woonklimaat), voelt de gemeente geen ruimte om de opgave te delen.

Hulp onvermijdelijk

Tijd dat gemeenten zichzelf gaan afvragen of ze de hele openbare ruimte op hun eigen schouders moeten willen dragen, stelt Minouche Besters, partner bij STIPO, een bureau dat gespecialiseerd is in stedelijke ontwikkeling en placemaking. 

Zij stelde op het Stedelijk Interieur Congres in 2024 dat gemeenten zonder cofinanciering door bewoners, ondernemers en andere partijen niet zullen slagen in het volledig vergroenen van hun steden en dorpen om zo te voldoen aan vastgesteld klimaatadaptatie- en biodiversiteitsbeleid.

‘We werken aan een aantal transities die zo groot en complex zijn, met zoveel lagen, dat je als gemeente niet kan verwachten dat je deze als organisatie in je eentje kan oplossen’, zegt Besters. De investeringsruimte van gemeenten is smal, de capaciteit beperkt en dat vraagt om stevige keuzes.

Het ravijnjaar, zo zegt Besters, kan ervoor zorgen dat meer koppelkansen tussen programma’s onbenut blijven. Veel groenprojecten worden door gemeenten versoberd vanwege de beheerkosten, waardoor ze minder toevoegen aan het sociale leven in een buurt, de gezondheid van de bewoners, vergroten van biodiversiteit of klimaatopgaven dan mogelijk is.

Maar juist het integraal blijven insteken van gebiedsontwikkelingen en renovaties helpt een gemeente om partners aan te trekken die niet alleen willen profiteren, maar ook bijdragen aan een groenere, aantrekkelijkere buitenruimte. 

Besters stelt voor om op gebiedsniveau samenwerkingen aan te gaan met vastgoedeigenaren, woningcorporaties, bedrijfsinvesteringszones (zoals winkelgebieden) en ook stadsmakers en anderen, via wijkbedrijven of georganiseerde burgers.

In Zaandam zijn dit soort ‘herstelwerkzaamheden’ al langer een bekend fenomeen. Foto: Jesse Kiel

Daarmee kun je het gemeentelijke budget verhogen om hogere kwaliteit te realiseren en meer capaciteit organiseren voor de uitvoering, beheer en programmering van de openbare ruimte. ‘Dan zeg je als gemeente: we doen een bijdrage die we er normaal aan zouden besteden, met duidelijke afspraken over het publieke karakter.’ 

Een extra voordeel van de samenwerking openbare ruimte is dat een buurt binnen gestelde kaders zelf vorm kan geven aan hun leefomgeving. In voorhoedeprojecten zoals Merwedekanaalzone, het Jaarbeurskwartier en de Vlindertuin in Tiel ziet Besters al organisaties ontstaan die publiek en privaat samenbrengen in gebiedsorganisaties. 

Gemeenten zouden zich zo ook meer kunnen richten op grotere groenstructuren en sociaal-kwetsbaardere wijken waar initiatief minder vanuit zichzelf op gang komt.

‘Het kan niet zo zijn dat je enerzijds wel veel wensen en eisen neerlegt bij je partners in de stad en andersom hen geen ruimte geeft om mee te helpen te vergroenen vanuit eigen ambities en hogere kwaliteitsdoelen. Dit type eenrichtingsverkeer gaat eigenlijk niet meer op’, aldus Besters. ‘Het samen groen realiseren is absoluut een toekomstbeeld waar we naartoe kunnen en moeten.’