Begin 2024 woonden 3,3 miljoen Nederlanders alleen. Dat zijn bijna 1 op de 5 inwoners. Dat meldt het CBS in de nieuwste editie van Nederland in cijfers. Opvallend zijn jonge mannen en oudere vrouwen. Kanttekening is dat alleenwoners niet altijd eenzaam hoeven te zijn.
De grootste groep alleenwonenden zijn vrouwen van 70 jaar of ouder. Zij zijn vaak alleen achtergebleven na het overlijden van hun partner. Er zijn naar verhouding ook veel twintigers die alleen wonen, iets meer mannen dan vrouwen. Bij dertigers en veertigers zijn de mannen duidelijk in de meerderheid. Dat heeft er voor een deel mee te maken dat zij na een scheiding vaker alleen wonen, terwijl de kinderen bij de moeder blijven wonen.
Deze cijfers gaan over de geregistreerde woonsituatie. Iemand kan maar op één adres ingeschreven staan, dus is onbekend of kinderen voor een deel bij de vader wonen. Ook kunnen mensen die alleen wonen wel een partner hebben. In 2023 zei een kwart van de 18- tot 80-jarige alleenwonenden tegen het CBS dat ze een vaste relatie hadden. Alleenstaande twintigers het vaakst (38 procent), 65- tot 80-jarigen het minst vaak (10 procent).
Het aantal alleenwoners is volgens het CBS sinds enkele decennia flink toegenomen. ‘Halverwege de vorige eeuw woonden weinig mensen alleen. In 1960 waren dat er 387.000, 3 procent van de bevolking.’ Vanaf de jaren zeventig werd het steeds normaler om alleen te wonen. Ook echtscheidingen kwamen vaker voor.
Verder speelt volgens het CBS bij de stijging in het aantal alleenwonenden mee dat mensen steeds ouder worden en—ook nadat hun partner is overleden—langer zelfstandig blijven wonen.
De cijfers betekenen ook dat de meeste mensen samen met anderen wonen, stelt het CBS: het vaakst met een partner of in een gezin met kinderen, minder vaak in een eenoudergezin of met iemand anders, bijvoorbeeld met een broer of zus. Een klein deel woont in een instelling.