Panel: houd ‘speelruimte’ over bij verdichten stationsomgeving

Leestijd: 4 minuten

Stationsomgevingen zijn uitermate geschikt voor verdichting, maar de focus ligt nog te veel op woningbouw en mobiliteit. ‘Denk ook aan de verblijfskwaliteit op loop- en fietsafstand rondom het spoor.’ Dat concludeerde een vijfkoppig panel tijdens het seminar Van station naar stadshart in Pakhuis de Zwijger. Bouw de stationsomgeving niet dicht en reserveer speelruimte.’ 

Het Nederlandse spoor is altijd al een broeinest van verdichting geweest, aldus Marianne Loof, huidig Spoorbouwmeester. Stationsomgevingen zijn ‘hot’ door heel het land, niet enkel in de Randstad. Hier kan en wordt de komende jaren flink verdicht. 

De Spoorbouwmeester noemt bijvoorbeeld de verdichtingsplannen van de gemeente Eindhoven, met 130.000 vierkante meter, en een enorme opgave voor het uitbreiden van het station als ov-knooppunt voor alle duurzame opties van vervoer. 

Ook alle stations in Amsterdam, het thuis van Pakhuis de Zwijger, staan op de planning om flink verdicht te worden. In Amsterdam Zuid, als onderdeel van project Zuidasdok, wordt zelfs een geheel nieuw station gebouwd. Deze moet dit deel van de stad een nieuw stadscentrum en een ‘tweede Centraal Station’ geven. 

‘Stationsgebieden zijn de kraamkamer van nieuwe ruimtelijke ordening. Alle grote opgaven komen hier samen. Wonen, duurzame mobiliteit, bereikbaarheid, klimaatadaptatie en leefkwaliteit.’ 

‘De ontwikkeling van stationsgebieden draait om het realiseren van alle stedelijke behoeftes binnen loop- en fietsafstanden.’  

In Pakhuis de Zwijger rijst dan ook de vraag: hoe maak je van zo’n stationsomgeving een stadshart? Een van de getrokken conclusies komt van stedenbouwkundig architect Daan Zandbelt. 

‘De ontwikkeling van stationsgebieden draait niet om het stimuleren van meer treinreizigers, maar juist om het realiseren van alle stedelijke behoeftes binnen loop- en fietsafstanden.’ 

De stationsomgeving moet draaien om nabijheid. Niet de dijken verhogen, maar rivieren de ruimte geven’, zegt Zandbelt, waarmee hij beoogt om stationsomgevingen juist interessanter en aantrekkelijker te maken voor langer verblijf. ‘Je wil dat een stationsomgeving meer is dan een vervoersknoop.’ 

De grote opgave is het integraal ontwikkelen van stationsgebieden waarbij alle processen op elkaar zijn afgestemd, vinden alle panelleden. ‘Ik deel de zorg dat we nog niet altijd genoeg weten wanneer er wat nodig is. Straks staan er wel 900.000 woningen, maar zijn ze niet bereikbaar door achterblijvende infrastructuur voor openbaar vervoer.’ 

Balans is belangrijk, tussen de woningaantallen, het aantal werkplekken,noodzakelijke infrastructuur en voorzieningen, én overblijvende ruimte voor de verblijfskwaliteit, is het vijfkoppige panel eens.  

Die verblijfskwaliteit blijft de grootste opgave, aldus Jasper Bras, stedenbouwkundige bij de gemeente Amsterdam. 

Panelgesprek De Zwijger 

Tijdens het panelgesprek, onderdeel van seminar Van station naar stadshart, waren aanwezig: 
-Marianne Loof, Spoorbouwmeester 
-Daan Klaase, manager planontwikkeling NS Stations 
-Jasper Bras, planoloog en stedenbouwkundige bij gemeente Amsterdam
-Jeroen van Schooten, directeur Team V Architectuur 
-Daan Zandbelt, partner bij bureau De Zwarte Hond, bouwmeester bij AM 

Olympische ambitie 

Zandbelt oppert steden om kennis te nemen van de ‘olympische ambitie’, opgesteld door zijn bureau De Zwarte Hond. In het boek Out There: de toekomst is nabij, wordt deze toegelicht. 

Daarin maakt het bureau een vergelijking met de vijf ringen van de spelen. De drie bovenste ringen staan symbool voor klimaat, natuur en mensen. Dit zijn opgaven die méér ruimte moeten krijgen. Op de onderste twee ringen, grondstoffen en techniek, moeten we volgens de voormalig Rijksadviseur minder op leunen. 

Aan die vergelijking met olympische ringen ook de ‘7V-strategie’, die een volgorde en prioritering aanbrengt in opgaven die in de stationsomgeving landen. Bovenaan de lijst staan verdichten en functievermenging, wat leidt tot het verkorten van reistijden. 

Omdat dit de noodzaak voor de auto verkleint, blijft er meer ruimte over voor vergroening en wordt zo direct de verblijfskwaliteit groter voor sociale activiteiten. ‘Tot slot moet een fijnmazig netwerk voor voetgangers en fietsers worden ontwikkeld, met als eindresultaat een verduurzaamde stationsomgeving’, aldus Zandbelt 

Haasje over 

Tijdens het seminar waarschuwen panelleden ook voor het te haastig volbouwen van stationsomgevingen, onder andere gedreven door de woningbouwopgave. ‘We moeten ook ruimte durven overlaten, omdat we niet weten hoe het er in 2040 uit gaat zien’, aldus Jeroen van Schoten, directeur van Team V Architectuur. ‘Wat nou als we in 2050 ineens iets anders willen?’ 

Zandbelt sluit zich aan bij die kanttekening. ‘Het draait om ruimte voor initiatief, gereserveerde ruimte om in de toekomst nog creatief in te vullen. Het invullen van een stationsomgeving moet eigenlijk ook werken als ‘haasje-over’. Station aanpassen, omgeving aanpassen, station aanpassen…’ 

‘Het station zelf moet ook nog functioneren, er moet in de toekomst nog een spoor bij kunnen’, voegt Loof nog toe. Nederland zit volgens de Spoorbouwmeester in een bepalend opschalingsmoment van verstedelijking. ‘We moeten goed nadenken over de belastbaarheid van deze gebieden.’ 

Station geen blokkade meer 

Gedurende de avond viel op dat de NS een bescheiden positie innam. Daan Klaase, manager planontwikkeling NS Stations geeft aan dat er vooral wordt meegedacht bij initiatieven die het station direct raken, zoals het uitbreiden van fietsenstallingen of het ondergronds inbreiden van een busstation. 

Hij roemt vooral de kwaliteit van Nederlandse stations: ‘Het zijn echt visitekaartjes voor het buitenland, met een goede hechting van station aan de omgeving’. Dat Nederlandse stations goed in de markt liggen, bevestigen ook de andere panelleden. Vooral de ooster- en zuiderburen vragen vaak een bezoekje aan. 

Daarbij is het vooral belangrijk dat stations worden ingericht zodat er vrije doorgang is tussen weerskanten van het spoor. Waar stations lange tijd juist een scheiding vormden tussen twee delen van de stad, wordt deze volgens Klaase de laatste jaren juist meer een plek voor ontmoeting, met meer en beter doorwaadbare doorgangen onder of over het spoor. 

‘Je zag dat er een landelijke discussie ontstond na het plaatsen van de poortjes voor het inchecken. Op sommige plekken hebben we die verbindingen herstelt. Dat pakt positief uit voor de stad.’