‘DMI-ecosysteem brengt slimme en duurzame steden sneller dichtbij’

Leestijd: 6 minuten

Dutch Metropolitan Innovations (DMI) wordt tijdens het Smart City Expo World Congress in Barcelona internationaal gelanceerd. Het ecosysteem moet steden slimmer en beter maken: duurzamer ingericht en daarmee beter leefbaar. Data is daarbij het middel, slim verbinden is het doel. ‘DMI werkt als een platform, waarop we al die elementen met elkaar verbinden’, vertelt programmamanager Caspar de Jonge (IenW).

DMI is een gezamenlijk initiatief van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en tal van andere partijen. Doel is om slimme, duurzame verstedelijking te versnellen: door data vanuit verschillende domeinen te combineren en professionals veel meer te laten samenwerken aan een samenhangende aanpak. 

In februari dit jaar besloot de ministerraad 85 miljoen euro uit het Nationaal Groeifonds te investeren in het versterken van DMI. Het bedrijfsleven draagt daar aanvullend zo’n 42 miljoen euro aan bij, betrokken overheden zo’n 50 miljoen. 

Het vereenvoudigd en vooral vertrouwd delen van data is min of meer het startpunt van DMI. ‘We willen data ontsluiten voor hergebruik. Vertrouwd, gecontroleerd en voorzien van kwaliteitskenmerken en standaarden’, vertelt De Jonge. Partijen in het ecosysteem leggen in een Afsprakenstelsel met elkaar vast onder welke condities data kan worden gedeeld. Alle transacties worden bijgehouden en gemonitord, zeker ook vanuit oogpunt van privacy en dataveiligheid. 

‘Op dit moment zijn de keuzes die we maken voor onze leefomgeving gebaseerd op een beperkt inzicht in wat er werkelijk buiten gebeurt’, aldus De Jonge over het belang van DMI. 

‘Kijken we naar de breedte van het fysieke domein, zoals wonen, ruimte, mobiliteit en energie, dan zien we een veelheid aan belangen.’

‘Kijken we naar de breedte van het fysieke domein, zoals wonen, ruimte, mobiliteit en energie, dan zien we een veelheid aan belangen. Zowel de publieke als private kant heeft wensen, activiteiten en mogelijkheden.’

‘Pilots die er nu zijn onder de noemer van ‘Smart City’ – recent onderzoek wees uit dat dat er ruim 400 waren alleen al in G40-gemeenten – werken afzonderlijk en langs elkaar heen. Bij successen blijft opschaling uit. En geleerde lessen worden niet of onvoldoende gedeeld. Verlies – ook commercieel – dus voor alle betrokken partijen.’

Door gebruik te maken van beschikbare data en deze vooral veel meer te delen met elkaar, ontstaat een veel beter zicht op het functioneren van de stad. Daar ligt de toegevoegde waarde van DMI. Nadrukkelijk niet bedoeld als ‘Rijksfeestje’, maar juist een publiek-privaat samenwerkingsverband, waarbij ook de kenniswereld is aangesloten. 

‘Vanuit veel bedrijven klinkt het geluid dat ze al met de zoveelste slimme pilot bezig zijn. Maar zij willen ook rendement gaan maken. Aan beide kanten is er een noodzaak en een behoefte om het anders te doen. DMI is er om die verbinding te maken en zaken te versnellen.’

Nederlandse traditie

Op het Smart City Expo World Congress, dat morgen van start gaat in Barcelona, zijn ongetwijfeld nieuwe puzzelstukken voor DMI te vinden. ‘De Smart City Expo is een groot netwerkevent. We brengen niet alleen onze eigen kennis en ervaring mee, maar kunnen ook leren van anderen. Ons ecosysteem is toegankelijk voor iedereen. Scandinavië en de Baltische staten zijn ook aanwezig en zitten op ongeveer hetzelfde level.’

Toch is een aanpak zoals bij DMI ook heel Nederlands, vervolgt De Jonge. ‘Wij hebben een lange en sterke traditie van ruimtelijke ordening, stedenbouwkundige ontwerpen en architectuur. Ons land is waanzinnig ontworpen en doordacht. Met DMI kunnen we daar een digitale component aan toevoegen. We laten zien dat dat werkt als stevig fundament voor duurzamere keuzes.’ 

Het Smart City Expo World Congress (SCEWC) vindt op 7, 8 en 9 november plaats in Barcelona. Talloze partijen uit verschillende landen en sectoren komen naar het congres om te praten over slimme steden, klimaat en technologie. Al vanaf maandag is ook een Nederlandse delegatie aanwezig.

Digitale satéprikker

De Jonge omschrijft DMI als een soort coöperatieve vereniging die de partners met elkaar aangaan. ’Dat die vereniging nodig is, blijkt uit de stapeling van grote maatschappelijke opgaven. 

‘We kunnen als overheden niet individueel opboksen tegen de bouw van 900.000 woningen, het stikstofdossier of de CO2-verlaging. Dat signaal kwam al eerder vanuit de G40-gemeenten, maar klinkt nu ook bij de G4. Als wij echt in enig tempo klimaatneutraal willen verstedelijken, dan moeten we dit veel intensiever samen doen. Samenhang is belangrijk. En de satéprikker die daar doorheen past is digitalisering.’

Vorig jaar startte het Ministerie samen met een aantal partners met een aanbesteding voor DMI. Daarop volgden tien à twaalf grote informatiebijeenkomsten met overheden en bedrijven. Nu de samenwerkingsdrang voelbaar is en DMI ook kan rekenen op een grote publiek-private investering vanuit het NGF en betrokken partners, wordt intensief verder gewerkt aan de ontwikkeling en versterking van het ecosysteem. 

‘Belangrijk is nu de communicatie richting allerhande stakeholders’, zegt De Jonge. ‘Onze boodschap is: “Let op, dit ecosysteem is er en jullie zijn meer dan welkom om deel te nemen.” 

De omslag naar een maatschappij die bouwt op gedeelde data is een flinke culturele en historische verandering, aldus De Jonge, maar ook onvermijdelijk. ‘Als wij niks met DMI zouden doen, zou het op een andere manier alsnog ontstaan. De informatiesamenleving komt er sowieso. Daarom kunnen we maar beter nu die versnelling maken. De gezamenlijke investering zorgt ervoor dat we makkelijk over die drempel stappen.’

Data, beleidscoördinatie, kennis

Het ecosysteem van DMI rust op vier pijlers, legt De Jonge uit. De eerste is informatietechnologie. ‘Ons doel is om samen intelligentie te ontwikkelen, waarmee we zinvolle keuzes kunnen maken voor steden. Denk aan herontwerp, effecten berekenen, de openbare ruimte beter inrichten of andere besluitvorming over onze verstedelijking.’

De tweede pijler draait om beleidscoördinatie. ‘Beleid wordt in vele kolommen en overheidslagen gemaakt. Maar dat kan sterker aan elkaar worden verbonden in richting, tempo, volgorde en samenhang. Als we via DMI beleid helpen te coördineren, kunnen we meer en sneller resultaat boeken. En kunnen lokale smartcity-initiatieven ook sneller opschalen en breder gebruikt worden.’

De derde pijler is gericht op organisatie. ‘Een ecosysteem van gelijken gaat zich niet vanzelf in dezelfde richting, doelen en werkwijzen bewegen. Dat vergt een gezamenlijke governance van steden, Rijk, bedrijfsleven en kennisinstellingen. Dat maakt keuzes transparant en de activiteiten beter gezamenlijk bestuurbaar.’

‘Daarbij zorgt het ook voor het bewaken van essentiële randvoorwaarden. Privacy, databescherming en ethiek hebben gerichte aandacht en inzet nodig. Hier zullen gesprekken en gezamenlijke maatregelen voor nodig zijn.’ 

‘De vierde poot is kennis, kennis, kennis’, vervolgt de programmamanager. ‘Dan bedoelen we niet het produceren van zoveel mogelijk nieuwe onderzoeken met iedereen, want dat gebeurt al. Maar juist het structuren, beter ontsluiten en toesnijden van die kennis op de actuele vraag op verschillende werkniveaus. Wekelijks krijg je als bedrijf of ambtenaar tig onderzoeksrapporten gemaild. Maar op jouw concrete vraag vind je niet snel het antwoord waarmee je zelf verder kunt.’

Betere instrumenten

Het DMI-ecosysteem is werkbaar voor de hele ruimtelijke, fysieke omgeving, zeker ook op het gebied van mobiliteit. ‘De mobiliteitsector is digitaal al heel behoorlijk ontwikkeld, met meer standaarden en eerdere programma’s. Daarin wordt nu ook gewerkt aan een Digitaal Stelsel Mobiliteitsdata net als het Digitaal Stelsel Gebouwde Omgeving. 

Maar door de verwevenheid met verstedelijking, inrichting, ruimte en bouw en het verplaatsen van mensen en goederen draaien we aan veel dezelfde knoppen. Bij verdichting van drukke binnensteden komt niet alleen deelmobiliteit om de hoek kijken, maar ook wateropvang of groen en lokale energieopwekking en -gebruik.’

Hóe overheden en marktpartijen aan de ruimtelijke knoppen gaan draaien, blijft hun keuze, vervolgt De Jonge.

‘Maar het helpt als we vanuit het ecosysteem betere instrumenten leveren en veel meer een gezamenlijke richting opwerken in een hoger tempo. We willen niet dat gemeenten en bedrijven naar een plat vel papier gaan kijken voor stadsontwikkelingsplannen en tijd en geld investeren, zonder dat dat resultaat oplevert.’

‘Hoe gaaf zou het zijn om in plaats daarvan een VR-bril op te kunnen zetten. Als toekomstige bewoners zo kunnen ervaren wat bepaalde ontwerpkeuzes echt betekenen voor hun dagelijks leven. Wij zorgen voor de koppeling tussen data vanuit verschillende domeinen en stelsels, en veel intelligentie zodat dat mogelijk wordt. En in de komende vijf jaar willen we daarin een flinke versnelling aanbrengen.’